Onlangs heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel Wet Minimumbelasting 2024 ontvangen. Dit voorstel heeft als doel een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing te waarborgen, zowel voor multinationale ondernemingen als voor binnenlandse bedrijven. Het streven is om belastingconcurrentie en -ontwijking te beperken. Volgens het wetsvoorstel dienen multinationale groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer ten minste 15% belasting over hun winst te betalen. Als er in een bepaald land te weinig winstbelasting is betaald, voorziet het wetsvoorstel in een bijheffing. De inhoud van het wetsvoorstel is gebaseerd op een EU-richtlijn die op 31 december 2023 in wetgeving moet zijn omgezet en die modelteksten van de OESO hanteert.

Binnen de EU-richtlijn hebben lidstaten de vrijheid om te bepalen hoe de richtlijnbepalingen in hun belastingwetgeving worden geïmplementeerd. Het kabinet heeft ervoor gekozen dit in een aparte heffingswet te doen, omdat de bijheffing een andere basis heeft dan de vennootschapsbelasting. De bijheffing wordt geïnd door middel van een aangifteverplichting. In het Belastingplan 2024 is opgenomen dat het wetsvoorstel ook van toepassing zal zijn op de BES-eilanden.

De EU-richtlijn verplicht lidstaten om twee verschillende maatregelen te implementeren: de inkomensinclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel. De inkomensinclusiemaatregel belast de overwinst van een laagbelaste groepsentiteit op het niveau van de uiteindelijke moederentiteit. Deze maatregel heeft gevolgen voor zowel de laagbelaste moederentiteit zelf als haar dochterondernemingen die in hetzelfde land zijn gevestigd. Als de staat waar de moederentiteit is gevestigd geen inkomensinclusiemaatregel toepast, wordt de resterende bijheffing verzekerd door de onderbelastewinstmaatregel.

Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid die de EU-richtlijn biedt om een kwalificerende binnenlandse bijheffing in te voeren. Met deze bijheffing kan er belasting worden geheven over de overwinst van laagbelaste dochterondernemingen van multinationals die in Nederland zijn gevestigd, terwijl de moederentiteit elders is gevestigd.

Als het effectieve belastingtarief lager is dan het minimumbelastingtarief, wordt het verschil bijgeheven door middel van de kwalificerende binnenlandse bijheffing, de inkomensinclusiemaatregel of de onderbelastewinstmaatregel. De wijze waarop deze minimumbelasting wordt geheven, is afhankelijk van de gekozen maatregel. De berekening van de bijheffing vindt plaats in vijf stappen per staat.

Stap 1
Bereken het effectieve belastingtarief door de gecorrigeerde betrokken belastingen te delen door het netto kwalificerende inkomen.

Stap 2
Het bijheffingspercentage is gelijk aan het minimumbelastingtarief verminderd met het effectieve belastingtarief.

Stap 3
Bepaal de overwinst door het netto kwalificerende inkomen te verminderen met het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid.

Stap 4
Bereken de bijheffing door de overwinst te vermenigvuldigen met het bijheffingspercentage.

Stap 5
De bijheffing wordt toegewezen aan elke groepsentiteit die is gevestigd in een laagbelastende staat. Dit gebeurt door het kwalificerende inkomen van een groepsentiteit te delen door het totale kwalificerende inkomen van alle groepsentiteiten in die staat. Groepsentiteiten met een kwalificerend verlies worden niet onderworpen aan bijheffing.

De eerste vier stappen worden per staat toegepast voor alle groepsentiteiten gezamenlijk.

Het wetsvoorstel is niet van toepassing op overheidsentiteiten, internationale organisaties, non-profitorganisaties, pensioenfondsen en (vastgoed)beleggingsfondsen die uiteindelijke moederentiteiten zijn.